DE DONDER ROLT DOOR
- paul82014
- 18 feb
- 25 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 23 apr
EEN AMSTERDAM NOIR MISDAADVERHAAL.
Jij was bij het concert van Een Man Alleen? Gefeliciteerd! Want dan heb je een orgineel Amsterdam Noir verhaal van Sam Blokker verdiend. Gewoon downloaden naar je telefoon of laptop en ga er maar eens lekker voor zitten. Moord! Doodslag! Mysterie!
Of lees het hieronder. Een goede reden om vaker shows van Een Man Alleen te bezoeken, want er volgen nieuwe verhalen!

DE DONDER ROLT DOOR
EEN MAN ALLEEN 2
Aangeboden aan de bezoekers van Een Man Alleen.
[ Een nieuw misdaadmysterie van Inspecteur der Politie 2e Klasse, Sam Blokker - Amsterdam Noir,augustus 1955 ]
---------------------------------------------------------
Ze stapte mijn kantoor binnen als een neonreclame aan de gevel van de City bioscoop op zaterdagavond: onvermijdelijk, luid en aanwezig.
Soms vervloek ik mijn werk. Vooral wanneer de thermometer bijna dertig graden aantikt en mijn voeten voelen alsof ik drie dagen door een woestijn van gloeiendhete punaises heb gelopen. Augustus 1955. Vier lange maanden tot december.
Tegenover me, in een blauwe zomerjurk bezaaid met witte ankertjes, een nogal drukdoenige vrouw, eind twintig. Met het platte, witte hoedje op haar lichtbruine haar leek ze een parodie op de passagierende matrozen die het oude hart van de stad ās avonds bevolkten, op zoek naar warm vlees, koud bier en alles waar ze hun knuisten verder op konden leggen. Maar ik dwaal af.Ā
Ze rook naar jasmijn. Haar jurk toonde donkere plekken ter hoogte van haar oksels. Ik deed of ik notities maakte, terwijl ik haar observeerde: alledaagse aantrekkelijkheid in zomerkatoen. Smal postuur, donkerbruine ogen, Indische trekjes, kleine neus, stevige borsten. Eva Zaal. EĆ©n naam, drie lettergrepen. Ze bewoog haar armen wanneer ze sprak, uitbundig op het hysterische af, bepaald niet op haar gemak.Ā
Ze zat op het puntje van de bezoekersstoel, haar knieƫn beweeglijk tegen elkaar als twee jonge haasjes.
Smalle, lichtbruine zomerschoenen, goed onderhouden maar vaak verzoold en gerepareerd. Liep ze veel? Of had ze maar ƩƩn paar schoenen? Tippelen? Je weet het nooit zeker, maar deze dame leek in niets op de lichtekooien die hij - beroepshalve - ontmoette. Die hadden een andere blik in hun ogen, afgestompt en cynisch door onafgebroken grenzen verleggen, tot je lichaam handelswaar wordt, niet langer van jou. Gekeurd, misbruikt en niet zelden mishandeld door mannen in hun tijdelijke waanzin, die binnen enkele minuten beschaamd en bevredigd naar buiten zouden strompelen, zonder afscheid. Een paar rijksdaalders armer en wellicht een druiper rijker.
Nee, mejuffrouw Zaal had niets getergds. Ze leek eerder geamuseerd. En toch was haar verhaal ernstig genoeg om aan het bureau van een Inspecteur van Politie Tweede Klasse verteld te worden. Ze sprak beschaafd Nederlands op een geoefende manier.
āDe laatste keer dat ik haar zag? Maandagnacht, rond 1.00 uur, ongeveer. Toen de show was afgelopen en we ons in de kleedkamer ons eigen boeltje weer aantrokken. We blijven meestal nog wat kletsen. Ik bedoel, ik kan wel meteen naar huis fietsen maar voor ik dan in slaap ben, joh. Dat duurt soms wel een uur. Je zit nog helemaal vol andrenaline.ā¦ā
āMevrouw Sinclairā¦ā Ik tikte met mijn potlood op mijn notitieblok. Achter mij ademde Meerendonk demonstratief door zijn neus.
Ze schakelde terug. āNou, meestal blijft Mary ook wel even plakken. Maar nu niet. Ze had haast. Zenuwen, leek het wel. Best een beetje vreemd, wie zit er nou op je te wachten om ƩƩn uur ās nachts? Ik vragen, maar ze liet niks los. En ze heeft niet eens een vrijer of zo. Niet sinds die andere knaap opeens met een andere vrouw kwam aanzetten. Nooit meer, had ze gezegd. Nooit meer een kerel. Nou, daar hield ze zich ook nog aan, al maanden. Ze was ook gezelliger meteen. We deden vaak een borreltje toe na het werk. Ze kan dansen hoor, die meid. En die benen!ā
āDie andere knaap?ā, vroeg Meerendonk.
āJa, een beetje een casanova, zeg maar. Of nee, eigenlijk een beetje een dooie. Maar dan niet zoān hele trouwe, haha. Volgens mij werkte hij op de bank. Of op het postkantoor. Wim. Zo heette-ie. Wim Nogwat. Maar hij heeft Mary, eh mejuffrouw Sinclair dus laten zitten voor een ander.ā
āHoe was ze eronder?ā
āDood- en doodongelukkig. Ze had al bijna niemand meer, natuurlijk. Geen cent te makken. En dan denk je eindelijk iemand gevonden te hebben en danā¦ā
āBoos?ā
āZe was alles tegelijk. Boos. Wanhopig. Ze belde hem wel tien keer per dag op zān werk. Wachtte hem op bij zān huis. Die gast zal wel helemaal knetter van dār zijn geworden. Net goed.ā
Ik viste mijn etui met Chesterfields uit mijn binnenzak en hield hem haar voor.
āNou, dank u beleefd, commissaris. Echte Amerikaanse, die zie je niet zo vaak.Ā
De laatste keer dat ik...
āZe is daarmee gestopt, begrijp ik. Dat achtervolgen?ā
āZeer zekerā, antwoordde ze vormelijk, een elegante, dunne rooksliert uitblazend.Ā
āNa een maandje begreep ze dat er geen eer meer aan te behalen was. En hij had de kit op haar afgestuurd.Ā
ā Oh, ik bedoel de politie, natuurlijk.ā
āWe worden erger genoemd. U danst?ā
āJa, bij het Lido op het Thorbeckeplein. Maar alles in het nette! Niet bloot of zo. Mary ook. Bij de revue. Cencen en sjarlston. En soms doen we mee met een stukkie. Eigenlijk ben ik actrice, he. Maar dat is lastig, hoor, bij het toneel of bij de film. Je moet een kruiwagen hebben en die heb ik niet. Maar Maryā¦ā
Mijn aandacht verdampte in de middagwarmte. Mijn maag ging tekeer als een calypsoband op de laadbak van een rijdende vrachtwagen met twee lekke banden, op een zandpad vol kuilen.
āMaryā¦?ā Het kwam eruit als een kreun.
āā¦Heeft dus auditie gedaan bij de Amsterdam Studioās in Duivendrecht. En wat denk je?ā
āMevrouw, u bent hier niet op een verjaardagā, mopperde mijn assistent, terwijl hij een blaadje van zijn notitieblok omsloeg.
āAangenomen! Een Ć©chte film! Een heel klein rolletje, zei ze. Maar ze had tekst, niet zoveel, maar toch, āt is een beginnetje. Met Kitty Janssen, die actrice, kent u die? Ik stikjaloers. Maar ze zou kijken of ze ook een rolletje voor mij hadden.ā
āWanneer zijn de opnamen?ā
āJa, dat is het gekke. Maandag al. Dan zorg je toch dat je in de buurt blijft. Daarom was ik ook zo bezorgd. Het is nu al vrijdag en ze is de hele week
niet op het werk.Ā
Ik ben bij dār huis geweest, tig keer aangebeld, maar geen licht. Geen leven. Niks. Dus ik dacht, ik ga dat toch eens melden. Je hoort zulke
akelige dingen tegenwoordig.ā
Ze boog voorover en prakte haar sigaret in de asbak op mijn bureau. Tilde haar hoofd op en keek me met dodelijke ernst in mijn ogen, alsof er plotseling iemand anders in haar hoofd was geslopen. āDit is niet goed, meneer. Dat voel ik.āĀ
Ze stond op, trok haar jurk recht, gaf me een hand en knikte naar Meerendonk, die de deur voor haar openhield.
*
Zoals elke maandag bestelde ik een broodje halfom en een koffie bij cafetaria Blitzblum op de Looiergracht. De enige plek waar je halfom nog kon bestellen zoals-ie hoort; een berg pekelvlees en lever op een poederig wit bolletje zonder boter. De oude Blitzblum, zijn vrouw en dochters waren in Polen gebleven, maar twee zonen hadden de oorlog overleefd en de zaak voortgezet. Meer als hommage aan hun familie dan voor de omzet, het was er niet druk. Maar toch, je proefde vroeger.
āWim Draaijer, 32 jaar, Emmastraat 25, Amsterdam-Zuidā las Meerendonk hardop. āWerkt bij de Kas-Associatie op de Nieuwezijds Voorburgwal.ā
āEn?ā
Meerendonks hoofd volgde een jongeman op een wielrenfiets. āAardige vent.āĀ
Hij draaide zich om: āHij had veel om Mary gegeven, maar ze wilde meer dan hij kon bieden. Hij is gelieerd aan de Bernmeijers, van die kledingwinkels weet u wel en zijn familie zou zich 100% zeker verzetten tegen een huwelijk met een dansmeisje. Mejuffrouw Sinclair vatte het niet zo goed op en daar had hij begrip voor. Totdat ze een keer zijn verloofde dreigde haarā¦ā, hier spiekte Meerendonk op zijn notitieblok...
āKop van dār romp zou trekkenā. Toen heeft hij de wijkagent ingeschakeld en die is met haar gaan praten, Sinclair dus. Die dus helemaal geen Sinclair heet, maar Zegveld. Artiestennaam. Gerrets, de wijkagent, heeft dat beaamd.Ā
Sindsdien heeft Draaijer haar niet meer gezien of gesproken, zegt hij. En dat wil hij graag zo houden.ā
Ik roerde in mijn koffiekop, tikte twee keer op de rand en legde het lepeltje op de schotel. āWaar woont ze?ā
*
De Nieuwendijk beefde in de zomerhitte, dagjesmensen en toeristen vormden een langzaam dansende parade van kleurige hoedjes en winkeltassen. Meerendonk en ik sjokten tegen de stroom in, tot we de Karnemelksteeg hadden gevonden.Ā
Het stonk er naar verschaalde urine en afval, de huisgeuren van de stad. Ik drukte op de bel waaronder een papiertje met āZegveldā was geschoven. Geen resultaat. Na twee pogingen drukte ik op een tweede bel, nu zonder naam. Godzijdank beloofde het gestommel achter de muur dat er een einde zou komen aan de geurterreur.
Een vrouw als een lucifer ā spierwitte huid, graatmager, vuurrood haar ā opende de deur: āJullie komen voor Mary?ā
Mejuffrouw Sanders was een huisgenote. Een etage, twee woonvertrekken. Zij de winkelstraat en Mary de steeg. Die was goedkoper. Ze deelden toilet, badkamer en keuken.
āIk hoop wel dat jullie haar snel vinden, ik kan die huur nooit in mijn eentje betalen, 15 gulden per week, hallo. Wacht, ik pak de reservesleutel.ā
*
Rotan stoeltjes, matglas rotan salontafel en in de hoek een wat grotere tafel met rode, formica stoeltjes. Wit behang met een bloemmotief, oranjebruine gordijnen en een raam dat op een blinde muur uitkeek. Aan een muur een reproductie van de luitspeler van Vermeer.
De kamer was onbezocht, de afgelopen tropenweek. Een vingerplant in een raffia houder had zichzelf had gewurgd, met de gekromde vingers van iemand in doodsnood. Een briefopener, een envelop āAmsterdam Studioāsā met daarin een contract.Ā
Ik vouwde de brief verder open en liep naar het raam. Voorschot 250 gulden. Repetitiedata. Aanvang opnamen aanstaande maandag 10 uur, Studio B, Duivendrecht. Ondertekend door āWill Koomenā, impresario, sierlijke krabbel.
*
Natuurlijk wist ik dat die gasten drugs gebruikten. Dan speel je beter. Dus die zwarte jongens in de Cotton Club, met hun doorweekte pakken als zwarte dweilen over hun kromme, schokschouderende lijven? Wat denk je zelf? Dit is Amsterdam, handelsstad. Alles komt uit de haven. Hasjiesj uit Marokko, opium uit China of India. Of pep. Maar dat kon je ook op doktersvoorschrift krijgen. Vanuit het donker staarde ik naar het podium. Dit is mijn thuis. Hier ben ik geen smeris, hier ben ik Sam Blokker, jazzcat.Ā
Een man in de nacht.
Hier is tijd verworden tot statistiek, vaag geneuzel van halfdode boekhouders. Buiten, striemt de al weken gesmeekte regen de gevels van de oude stad.
Binnen verdwijnen herinneringen in de riolen van het verleden. Goedkope sigaretten, bier en whisky het decor voor wat komen gaat; rauwe, pulserende, ongrijpbare bebop. Het zaallicht zakt.
In een smalle kegel van rokend blauw, in het hart van het podium, heerst de koning der goddelozen; een zonnebril als kroon, een mat glimmende tenorsax zijn scepter. Noten spugen zijn testament.
In haastige, getergde frases, als een echo van verloren verlangens, schreeuwt hij zijn woede naar de smalste hoeken van de club. Een drummer, asymmetrisch uit schaduwen gesneden, probeert hem te bezweren met snelle, syncopische roffels.
Het is de maniakale hartslag van de nacht; chaos, woede en tederheid, in juwelen van klatergoud en koper. Het ritme van de stadsjungle; snel, wreed, ongerijmd en vol verhalen die nooit verteld zullen worden.
En wij? Wij zijn horigen die zich willoos overleveren aan zijn muzikale waanzin.
Ik besta niet langer.
*
De realiteit sloeg me als een valse bokser terug in de touwen van het nu. āNeem nooit je privĆ© mee naar je werk. En nooit je werk naar je privĆ©ā. Een waarheid sluitend als een schroefdop van een fles goedkope fabriekswijn, ware het niet dat Evelien me dat mantra had bijgebracht.Ā
Hartzeer is een eindeloze kater. Nog steeds voel ik me als een parachutist die onderweg ontdekt dat zijn parachute niet werkt; het gaat de goede kant op, maar daar is alles wel mee gezegd.
Meerendonk moet zijn geschrokken van mijn woeste blik, toen hij me aan mān colbert trok, uitgerekend tijdens een drumsolo van die Amerikaanse gast die alleen vandaag in de Club Calloway zou spelen. Maar hij bleef stoĆÆcijns en bracht zijn mond naar mijn oor: āZe hebben haar gevonden.ā
*
Niemand zal zeggen dat een lijk ook mooi kan zijn. Niet hardop. Maar zelfs tot mijn verwondering ging er een eigenaardig sensuele, haast verleidelijke schoonheid uit van de vrouw die hier lag, in het licht van twee politielampen, op een doorweekt tapijt. Gestileerd tussen een stapel autobanden en sloophout, alsof ze poseerde voor een schilderij van modernistische meester. Zandblond haar dat voor de helft haar bleke huid bedekte, in warrige slierten. Hoge jukbeenderen in een smal gezicht, een hals die na een lange reis overging in haar roerloze torso, waarin twee kleine borsten als onschuldige kweeperen glommen in de regennacht.Ā
Haar witte blouse lag als een zinloze, gescheurde lap op haar buik, naast een goedkope, roze bh. Ze droeg een zwarte rok, pantyās en ƩƩn schoen, die half rond haar rechterenkel hing. De ander lag naast haar, een elegante damesschoen die zich nu vulde met regenwater.
Lange, eindeloos lange benen, pezig en gespierd, bevroren in levenloze onmacht. Ze deed me denken aan een zeemeermin. Maar dan zonder vin en met een schotwond boven haar vredig gesloten rechteroog, als een zwarte schoonheidsvlek naast haar donkerbruine geverfde wenkbrauw.
Ik zakte door mijn knieĆ«n en bestudeerde het kogelgat. Geen schroeiplek, de loop van het wapen had zich dus niet tegen de huid bevonden bij het schot. Geen suĆÆcide. Het was blijkbaar op slag dodelijk, meer schotwonden had ze niet voor zover ik kon nagaan, naast de uitschotwond in haar achterhoofd.Ā
Ik priemde voorzichtig met een potlood in het gat, het maakte een zacht soppend geluid. Lastig om het kaliber vast te stellen. Geen geweerkogel, vermoedde ik. Dat mochten ze op het lab bekijken. Ik gaf Meerendonk opdracht om het terrein af te zetten, zodat de forensische dienst haar werk kon doen.
āEen akelige plek om aan je eind te komenā, mompelde Meerendonk met een bungelende sigaret in zijn mond, terwijl hij verwoede pogingen deed een lucifer af te strijken in de stortregen. De Houthavens. Kranen, beton, bielzen, water, leegte.
Hier zouden ās nachts de Russen kunnen binnenvallen zonder dat iemand opkeek.
āIdeaal om een lijk te dumpen dus. Je komt hier niet voor een picknick. Zo te zien ligt ze hier al een paar dagen. Maar ze is hier niet vermoord.ā
āZie je, dat dĆ”cht ik alā, klonk Meerendonk ingetogen opgetogen. āIk dacht, misschien dat haar bloed is weggeregend, maar dan zou je toch altijd nog wel iets vinden.
āIk ga fotoās laten maken en sporen veilig stellen, voor alles is weggespoeld. Wordt toch al een hele klus, vrees ik.ā
Op de een of andere manier klonk Meerendonk alsof het ontbreken van aanwijzingen hem juist aanmoedigde.
āMejuffrouw Sinclair I presume?ā, ik wees naar het lijk.
āKlopt, inspecteur. Kijk maar ā. Meerendonk haalde een fotootje uit de binnenzak van zijn regenjas en hield het voor mijn neus. Een publiciteitsfoto. Onmiskenbaar dezelfde vrouw, maar dan met het haar stijlvol gecoiffeerd en een Hollywood-smile die blaakte van levenslust.Ā
āJepā, zei ik. āZoek naar sleepsporen en bandensporen, sluit de boel af en ga op zoek naar de nachtwaker. Als ze er eentje hebben tenminste, veel valt hier ook weer niet te bewaken.ā
*
Ze sliep nog. Een diepe, bijna grommende ademhaling bij een borst die oprees en daalde in het licht van een ochtendzon die brutaal het duister in haar slaapkamer verjoeg. Voorzichtig stapte ik uit bed en kleedde me aan. Ik viste mijn portefeuille uit mijn broekzak.
āNiet doen. Asjeblieft.ā
Ik stopte mijn portefeuille terug en draaide me om. Ze keek me ernstig aan, maar sprak niet. Ik boog me naar haar gezicht en kuste haar neus, terwijl ze haar ogen sloot. āWanneer zie ik je weerā, fluisterde Sylvia.
*
De kringen rond Meerendonks ogen verrieden een korte nacht. Hoort erbij. Dat wist hij. Klaagde ook niet. Prima kerel. Goeie smeris. Uit Dedemsvaart of zo. Heikneuterland in elk geval, maar hij leek zich prima thuis te voelen in het Sodom en Gomorra aan de Amstel. Meer dan thuis, vermoed ik.
Amsterdam is gemaakt voor mensen die zich niet hoeven te verstoppen om zich te verstoppen. Ik weet het, hij weet dat ik het weet. Wat moet je verder weten? Ik sliep bij een hoer, vannacht. Dus?
Meerendonk streek zijn potloodsnorretje glad en presenteerde zijn oogst van deze nacht op de eiken tafel van de vergaderkamer. āDit is vermoedelijk haar tas, die hebben we een paar meter verderop in het zand gevondenā. Hij wees naar een verder weinig opvallende zwartwit geruite damestas. āDe inhoud heb ik eruit gehaald. Wat make-up spullen, lipstick, rouge en eyelinerā¦ā
Een half rolletje Faam Stophoest. Een zakdoek, nog keurig opgevouwen. En een aansteker, luxe model.
āKan ikā¦ā Meerendonk knikte: āJa, ze hebben ām al bekeken en op vingerafdrukken onderzocht. Alleen die van haar.ā
āMooi ding.ā Het koele voorwerp lag prettig in de hand. Plat, als een strak gesneden fantasiedier. Chroom of zilver, aan beide zijden ingelegd met een goudkleurige, dubbele sportieve streep. De streep aan een kant eindigde in twee initialen, een T en een A, als in een sierlijk schoolhandschrift.
āT. A?ā
Meerendonk haalde zijn schouders op.Ā
Geen roofmoord, waarschijnlijk. Geen seksueel misbruik. Wel wat kneuzingen en gescheurde kleding, maar geen sporen van geweld op, rond of in haar intieme delen. āVolgens het lab.ā
Ik legde de aansteker terug en bekeek de rest. Een halfvol pakje Belinda. Een stomerijbonnetje, een stoffen portemonneetje, bijna kinderlijk geborduurd. Een rijksdaalder en twee dubbeltjes. Een tramkaartje.
āBenieuwd wat ze bij de stomerij heeft laten liggenā, klonk het tegenover me.
Ik knikte en stak het bonnetje bij me.Ā
Ik pakte de aansteker nog eens. Niet het soort dat een vrouw snel zou kopen. Eerder een herenmodel. Elegant maar robuust. Zilver en goud. Mejuffrouw Sinclair rookte boven haar stand.
*
Een lichtblauw wollen jasje. Een ā dichtgestikt ā zakje aan elke kant, geen binnenzak. Keurig chemisch gereinigd. Ik rekende af. Mejuffrouw Sinclair zou ām niet meer komen ophalen.Ā
De bejaarde vrouw wikkelde er een papier omheen dat ze vastmaakte met een handig geknoopt touwtje. Twintig minuten later belde ik aan in de Van Hogendorpstraat, het pakje onder mijn arm.
Eva Zaal schrok toen ze de deur open deed.
āWilt u theeā, klonk een snik vanuit de keuken, waar ze een stuk keukenpapier van de rol had gescheurd. Ik bedankte en keek rond. Een keurige kleine woning. Eenvoudig en sober, niet echt stereotiep voor een revueartiest. Al weet je maar nooit.
Boeken, symmetrisch rug aan rug. Konsalik. Hemingway. Willy Corsari. Blauwe kussens, netjes geschikt op de bank. Schoon. Ik keek vanaf mijn stoel haar keukentje in, gescheiden door een gordijn van kleurige, plastic strips. Onbeweeglijk, haar hoofd rechtop alsof ze een oneffenheid op de muur probeerde weg te kijken. āGeen theeā, herhaalde ze mechanisch.
Ik viste de aansteker uit mijn zak. āKent u deze aansteker?ā
āTim Achterberg de acteur. T. A.ā Ze sprak het met respect uit, alsof hij van adel was.
āGekregen?ā
āEhmm, niet echt gekrĆ©gen.ā Ze roerde in haar thee en keek moeilijk. āGeleend, zeg maar. Ik heb wel tien keer gezegd dat ze ām moest terugbrengen. Maar ze dorst niet.ā
Ik keek mejuffrouw Zaal aan. Haar eyeliner was doorgelopen. āWaar heeft ze de aansteker 'meegenomen'?ā
āZe had auditie gedaan toch? En toen ze was aangekomen moest ze naar Krasnapolsky om kennis te maken met de anderen. De kroew heet dat. Tenminste, dat vertelde ze mij. En daar was hij dus ook.
Mooi, zei ze. Een hele mooie man. Elegant, goed haar. Beetje Erroll Flynn-achtig, zei ze. Of misschien Kurk Doeglas. Kent u die?ā
āJawel.ā
āNou, toen ze allemaal aan het buffet gingen, had hij, meneer Achterberg, zijn aansteker laten liggen in de foyer. Die heeft ze toen per ongeluk in haar tasje laten vallen. Zeg maar, ik was er niet bij he. Ze heeft ām me laten zien, maar ze zei dat ze dat ding niet dorst te gebruiken.ā
Ik liet het jasje achter bij de snotterende mejuffrouw Zaal en stapte de Staatliedenbuurt uit richting Haarlemmerplein, richting Mevrouw Wong en haar pekingeend.
*
Ik was de enige Hollander in de zaak. In een hoekje kakelden twee getaande Chinezen in hun hankiepankie gebrabbel. Mevrouw Wong staarde in het niets in een hoekje. Bonte draken, verveelde goudvissen. Ik lepelde een stroperige haaienvinnensoep naar binnen en staarde in het waxinelichtje van de warmhoudplaat voor me. Het onderzoek zat voorlopig nog net zo dicht als de mist over het IJ op een dooiende februaridag. Ik stak mijn hand op. Mevrouw Wong bracht me een vieux.
Een ādringende afspraakā om 1.00 ās nachts? Waarom nu, net nu ze de boel een beetje op de rit had? Mejuffrouw Sinclair leek de tragedie met haar vrijer achter zich te hebben gelaten, bleef vaak nog met haar collegaās nazitten. Tot vorige week. Waar ging ze naartoe? Wie is er dan nog wakker? Een nieuwe lover? En dat voorschot. Een paar flinke maandsalarissen.
Mevrouw Wong kwam met kleine pasjes naar mijn tafel. Haar zijden jurk klonk als gefluister van onzichtbare tafelgasten. āTelefoonā, fluisterde ze. Ik liep met haar mee naar het buffet, waar de hoorn op een zij lag. Mevrouw Wong keek me nieuwsgierig aan. Ik draaide me om. āBlokker.ā
Meerendonk. Alweer. Volgde hij mij me? Hoe wist hij dat ik bij Hong Li zou zijn, vanavond?
āDeductie, chef.ā Ik voelde me voorspelbaar worden. āWat moet je?ā
āMisschien kan het wachten tot morgenā, klonk Meerendonk vermoeid. āMaar dan loop ik het risico dat u morgen zegt dat ik u eerder had moeten bellen.ā
Ik zuchtte. āWĆ”t!!?ā
āZe hebben nog iets gevonden op de PD. Een envelop. Blijkbaar tussen een aantal planken terechtgekomen. Leeg. Ik heb ām laten drogen. Kan nog net lezen wat erop staat, Portretfotograaf Berghuis, Kinkerstraat.ā Ik hing op en greep naar mijn glas.
*
De winkelbel sloeg draadnagels tussen mijn kloppende slapen en verdubbelde mijn spijt dat ik de avond ervoor verzuimd had de dop tijdig terug te stoppen op de whiskyfles. Dat gebeurt me net iets te vaak. Dat ik in die oude leren fauteuil verdwijn, starend naar het plafond alsof daar de zin van het leven staat beschreven.
Ballantines en goede jazz. De enige gekte die het leven nog een beetje begrijpelijk maakt. Autumn Leaves, Cannonball Adderley als rookkrullen door het halfdonker van mijn flat.
Meer dan een fles? Wie houdt de score bij? Blue in Green. Miles. Dan vul ik mijn glas, ik luister en verdwijn in een tijdelijke verdoving van mijn angstaanjagende ziel.
En dus nu die winkelbel uit de hel en de schijnheilige winkelierstronie van Berghuis, āvoor al uw portrettenā. Een man met een vernuftige zwarte overkam over zijn verder glimmende schedel, een ijzeren brilletje op een enorme neus. Hij droeg een laboratoriumjas. Ik noemde mijn naam en functie en tastte in mijn kostuum naar de foto van mejuffrouw Sinclair.
De glimlach op zijn gezicht was de eerste leugen.
āNee meneer, nooit gezienā was de tweede. Ik draaide me om en tilde voorzichtig een Kodak Retina uit de vitrine. āĘ 550,-āExclusief lens. Ik hield de camera omhoog, keek Berghuis strak aan en liet het apparaat uit mijn handen vallen. Het klapte open als een auto tegen een vestingsmuur; radertjes, klepjes en springveren rolden over de grond, op de vlucht voor nog meer onheil. De lens was voortaan alleen nog geschikt voor avantgardistische opnamen.
āAlstublieftā, smeekte Berghuis handenwringend.
Een Leica.Ā
āNee! Nee! Nee! Alstublieft! Ze is hier geweest. Met een filmrolletjeā, hijgde Berghuis. āVorige week woensdag.ā Hij liep op mij af en griste de camera uit mijn handen. āMaar ik weet niet wat erop stond. Echt niet.ā
Ik liep naar de winkeldeur en draaide het bordje āgeopendā naar āgeslotenā.
āIk heb verdomd weinig geduldā¦ā
*
Berghuis had geen vragen gesteld toen mevrouw Sinclair hem vijftig gulden bood om een rolletje fotoās te ontwikkelen. Er stonden alleen maar āherenā op. De meeste fotoās waren behoorlijk vaag en āschandalig amateuristischā, maar bij sommige kon je zeg maar - hier hapte Berghuis naar lucht - zien dat āde heren het erg naar het zin hadden met elkaarā. Nee, hij had natuurlijk geen afdrukken bewaard. Uiteraard niet. Dat doe je niet bij klanten.
Ik keek naar Berghuis. Ik keek naar de cameraās in de etalage.
āNou misschien ƩƩn.āĀ
Berghuis liep met een bezweet voorhoofd naar achteren, ik volgde hem op de voet. Uit een stapel afdrukken van trouwpartijen en portretten, viste hij een foto met twee naakte, tongzoenende mannen, gehurkt op een tapijt. De grootste van de twee, een knappe man met een dunne snor, had zijn linkerarm om de nek van de andere man geslagen en de andere hand rond diens volgroeide erectie. Ze keken beiden ernstig, alsof ze een landkaart bestudeerden. Ik vouwde de foto en stak deze in mijn binnenzak. Berghuis keek opgelucht en teleurgesteld tegelijk.
*
āJe moet op pad.ā Meerendonk keek me nieuwsgierig aan. āDiscreet.ā
Meerendonk zag er zomers uit. CrĆØmekleurig linnen jasje, rode das, licht overhemd. Frivool voor een politieman, maar warmte breekt wet.
En warm was het. Een genadeloze hitte die zich niets aantrekt van lamellen of zonwering en zich een weg naar binnen wringt om alle zuurstof op de vlucht te jagen. Een ventilator hijgend als een astmalijder, zonder verkoeling te brengen. Hij draait voor de illusie.
Ik schoof een la van mijn bureau open en wierp een A4 envelop op tafel. āHier.ā
Meerendonks wenkbrauwen vormden zwarte puntdaken boven zijn bruine ogen. Hij keek me aan en richtte zijn blik weer op de foto. De stilte werd luider, monotoon begeleid door de klok aan de wand. Een halflege asbak. Een fles jenever in de onderste la van rechts. Een kantoor in een stad die alles heeft gezien, maar weinig moeite doet om die te begrijpen. Zoān stilte.
Een zweetdruppel daalde af naar Meerendonks kin. āFlikkers.ā Het klonk zacht. Teder bijna.
āJe weet wie dat is?ā
āAchterberg. De acteur. De ander weet ik niet.ā
āWe moeten weten waar deze foto is gemaakt.ā
Meerendonk schoof de foto terug in de envelop. Hij aarzelde.
āVragen, Meerendonk?ā
Meerendonk draaide zich om en liep de kamer uit.
āNee, chef.ā
*
āAh, meneer Blokker, wat bijzonder om eens een inspecteur van politie te ontmoeten. Ik zou u heel graag eens willen spelen, u moet me echt eens vertellen over uw vakā, zei de knappe man met de stijlvolle, dunne snor, ākomt u verderā.Ā
Ik liep met hem mee over het immense studioterrein iets buiten Amsterdam. Hij had iets van een zeiler, licht gebruind, gespierd. Hij droeg een double-breasted maatpak dat zijn atletische postuur nog breder leek te maken.
āHa, wat fijn. Die was ik al weken kwijt.ā De acteur streelde de aansteker als een weggelopen kitten die iemand zojuist terug had gebracht.
āIemand heeft ām gevonden, tijdens het kennismakingsbuffet in Krasnapolsky.
Achterberg keek me vorsend aan. Plagerig en toen serieuzer. āKras? Daar ben ik al maanden niet geweest. Ik ga nooit naar dat soort bijeenkomsten. Dan blĆjf ik handtekeningen uitdelen!"
Een paar werklui duwden een dolly over een smalle rails. āHm.ā Ik toonde de foto.
Hij herkende mejuffrouw Sinclair niet. āNooit ontmoet, helaas. Zoān mooie vrouw zou ik me echt wel herinneren.ā
Ik legde uit wat er gebeurd was. āTragischā, verzuchtte Achterberg met hondenogen. De andere foto hield ik op zak. Voorlopig.
Een minuutje later stonden we in een hal, zo groot als een vliegtuighangar op Schiphol. De ruimte was verdeeld in vier zones, elk voor een ander deel van
de film, schatte ik. Een straatje, rechtstreeks gekopieerd uit de Jordaan. Een nagebouwde gevel van een deftig grachtenpand, een stukje van een park met een bankje en een gazon. En een cafƩinterieur, met donkerbruine toog en barspiegel.
āGesloten, helaas, haha!ā, klonk een bariton achter mij. āMaar ik bied u graag een verfrissing aan in mijn kantoor.ā Een lange, dunne man in een elegant pak stapte in kordate passen op me af: āKoomenā.
āBlokkerā.
āEindelijk wordt de Nederlandse cinema volwassenā, glimlachte Koomen, wandelend wijzend op de enorme filmset. āWe waren altijd het sufferdje van de klas in Europa. Kinderfilms en animaties. Terwijl die Italianen en Duitsers over elkaar heen buitelen aan films. De ene monsterproductie na de ander. Budgetten, ongelofelijk. Soms vraag je je af wie de oorlog nou eigenlijk gewonnen heeft.ā
Achterberg kuchte. āHeeft u mij nog nodig, inspecteur. Ik heb repetitie, ziet u.ā
āNog ƩƩn vraag: waar was u afgelopen maandagnacht tussen middennacht en 05.00 uur?ā
De acteur lachte: āKostelijk! Net een film in een film!ā Tegen Koomen: āIs dat geen geweldig idee voor een script, Willy?āĀ
Koomen knikte geamuseerd.
āThuis, in mijn mandje, in Bussumā. Lachend: āEn ja, ik heb getuigen: mijn zus logeerde bij mij. Anneke. Anneke Achterberg, Willem heeft mijn nummer.ā Hij schudde mijn hand.
Exit Achterberg. Koomen staarde hem na.
āAmbitie genoeg. Dit is zijn eerste echte grote rol in een drama. Als dit een succes wordt, dan staat niets hem in de weg. Duitsland, Engeland. Amerika? Kan zomaar gebeuren. Sonneveld, Heesters is āt ook gelukt. āt Is een kleine stap van variĆ©tĆ© naar de film.
De camera houdt van ām, dat is de clou. Iedereen kan wel een beetje dansen en zingen, beetje gek doen. Het gaat erom of het smoelt.ā
We liepen naar een hoek van de hal, een metalen trap op naar een cabine alias kantoor, met een royaal uitzicht op de studiovloer. Chic en deftig, als een kantoor in een grachtenpand, zonder lambrisering maar met verschillende Perzische tapijten, abstracte kunst, een designbureau en een bronzen ornament: āFirst Prize Lugano Film Comedyā.
ā75.000 gulden. Het grootste budget ooit. Het bedrijfsleven is flink ingestapt. Meneer Heineken is al op de set komen kijken. Fokker doet mee, Shell, het Rijk. We mikken toch ook op het buitenland. Met nasynchronisatie. Dan spreekt een ander de Engelse tekst in. Heel bijzonder. Vandaar Charles Woodruff, van de Pinewood films in Engeland. De beste regisseur die we konden krijgen.ā
Ā
Hij schonk een glas whisky in, uit een kleine bar in de hoek. āIJs?ā
Ik viste Mary Sinclair uit mijn jas. Even viel Koomen uit zijn rol, alsof zijn hersens zochten naar de juiste passage uit het script. āAh, ja. Die actrice die ze gevonden hebben. Verschrikkelijk, nietwaar. Ze had een klein rolletje. Een paar woorden. Ze zou maandag beginnen. Een zwaar verlies. Ze had talent.ā
Ik keek hem aan. ā250 gulden aan talent?ā
Ik zag dat mijn woorden landden.
Niet dat hij het liet blijken. Elke vezel van zijn houding was een ode aan zelfbeheersing. Maar ik voelde het. Zoals een tanker ook maar een enkele graad hoeft af te wijken om verderop tientallen mijlen uit koers te raken. Hij glimlachte, een holle glimlach, een masker dat niet voegde, als een nauwelijks zichtbare breuk in een marmeren vloer. De stilte klonk als het kraken van het ijs op een stille februarinacht.
āKleine rollen maken soms een groot verschilā.Ā
Koomen stond op en stak zijn hand uit: āAls ik u verder nog van dienst kan zijnā¦ā Hij aarzelde. āIk was tot laat aan het werk hier en ben daarna direct naar mijn hotel aan de Hobbemakade gegaan, ik was voor middernacht in mijn kamer. De nachtportier zal dat beamen. Hotel Mƶbius.ā
*
Meerendonk zag er stukken minder frivool uit als hoe hij was vertrokken Zijn linkeroog lag verscholen onder een opgezwollen stuk huid en een pleister sierde een vurige wang. Hij lachte scheef. āDan moet u die ander zienā.
āDie anderā bleek in de arrestantencel in de kelder zijn wonden te likken. Letterlijk, bijna. Zijn neus maakte moedeloos slagzij in een bad van aangekoekt, purperrood bloed. Een winkelhaak in zijn wenkbrauw, een gebarsten lip en strepen in zijn nek, vormden een decor van een matpartij met een afgetekende uitslag, niet in zijn voordeel. Zijn gescheurde krijtstreeppak hing om hem heen als een bebloede stofstaal waar de pasvorm nog in moest worden gesneden.
āDie pisnicht hoort hier te zitten, niet ik!ā, schreeuwde de man, terwijl hij een bloedige bel van zijn lip spuugde. āDie vuile rugridder viel me zomaar aan. Om niks!ā
Achter mij horde ik Meerendonk bewegen. Ik was hem voor en gaf de arrestant een klap met mijn knokkels op zijn rechterslaap. De man tolde van zijn kruk. āGodver! Jullie zijn ook allemaal...ā
āDie fotoās, vertel!ā Ik hief mijn arm.
āDie fotoās? Sodemieter op.ā Hij sliste een beetje, door het sinds kort ontbreken van een voortand. āGenoeg collegaās van je die een andere kant opkijken voor een paar joetjes.āĀ
Ik fronste, al verbaasde me het niet.
āGa verder.ā
āGewoon een camera in de muur. Fotootje maken en bij een volgend bezoek effe babbelen. Marie herkende die gast. Die acteur. Weet ik veel dat-ie beroemd was. Meestal zijn het zeelui, of sloebers die thuis de schijn ophouden.ā
āMarie...?ā
āMarie. Mary. Me zus. Halve zus, andere vader. Ik ben alles wat ze nog heb. Had. Ja... Af en toe gaf ik haar wat centen. Ik vind het ook erg dat ze dood is.ā
Hij staarde een tel naar de grond, alsof hij het meende.
āMary.ā
āDus Marie⦠Mary vroeg of zij die foto mocht hebben. Ze kon er wat mee, zei ze. Samsam. Prima toch? Dat is alles wat ik weet. Ik heb haar daarna niet meer gezien. ā
āMaar hem wĆ©l!ā, riep de man, met zijn geboeide handen wijzend naar Meerendonk. āIk dacht al, ik kĆ©n die kop. Maar hij is ook van de club. Ik heb hem een keer bij de deur gezien.āĀ
Hij keek Meerendonk woedend aan: āBruine jongetjes, zeker he? Of liever knullen met een jurrekie? Je moet de volgende keer bij ons een kamer pakken, kunnen jij en ik nog ff naborrelen. Piklikker. Adder!ā
Ik zette me schrap.
Onnodig. Meerendonk bleek het toppunt van oriëntaalse zelfbeheersing uit de provincie. Onbeweeglijk, stoïcijns als een hond die niet langer opkijkt van een rotschop meer of minder.
Ik stuurde de oplichter naar huis. Hij had een begrafenis. En een doktersafspraak.
*
Het volgende verhoor was minder gewelddadig. Een nerveus zwetende nachtportier die een aanklacht wegens medeplichtigheid zwaarder vond wegen dan de 100 gulden die hem voor zijn leugens was beloofd. Een uurtje en hij vertelde ons alles.
Meerendonk noteerde zijn bevindingen ijverig in het dagrapport. Het tikken klonk gehaast en nijdig, als een concertpianist die de trein moest halen.
āNiet alles hoeft erin,ā zei ik.
Het tikken stopte.
āDie tent. Laat jezelf erbuiten. Schrijf maar dat het een tip van een van mijn contacten was. Meneer X.ā
Het tikken hernam.
*
Meerendonk stuurde behendig door het avondverkeer, over de Wibautstraat, langs het Amstelstation, de stad uit. Binnen een kwartier liepen we het terrein op, de hangar in. Een jong stel in een onhandige omhelzing op een bankje in het park.Ā
Een sierschilder op een trapje tegen de gevels van een bordkartonnen knijp. Een cameraman en zijn assistent die ons aanstaarden alsof wij figuranten waren waarover het script niets heeft gezegd. Al kon dat ook komen de twee agenten in uniform in ons kielzog.
De dienders posteerden zich onder aan de trap, benen licht gespreid, armen achter de rug, de blik gericht op de immense hal, waar een aanzwellend zoemen klonk, als dat van bijen in een bloeiend bloemenveld.
Koomen zat achter zijn bureau, smaakvol als altijd; een wit colbertjasje met rode pochet en een vlinderdas. Een dunne sigaar kringelde uit de asbak.
āU heeft nog vragen, zie ik?ā
Ik stapte op hem af en wierp de envelop op tafel.Ā
āAh.āĀ
Hij maakte verder geen aanstalten.
āU wilt niet weten hierin zit?ā, vroeg Meerendonk.
āIk heb een vermoeden, beste man.ā Koomen helde naar rechts en stak zijn hand uit naar een bureaula.
āHo vaderā, hoorde ik mezelf roepen.
āGeen zorgen, inspecteur.ā De impresario viste een envelop uit de la en legde deze naast de andere envelop. āZo, nu heeft u het fotoalbum compleet.ā Hij stond op en veegde wat denkbeeldige kruimels van zijn broek.
Ik staarde naar de envelop. Het had nu weinig zin de inhoud te bestuderen, al had ik een idee.
āJammer, het is een mooi projectā, klonk het met enige berusting. āAls dat w⦠die vrouw niet om geld en een rolletje was komen bedelen, zou echt alles klaar zijn voor de Nederlandse film van de eeuw. Ik heb haar dat rolletje gegeven en een sterrensalaris.ā
Hij draaide zich om en staarde in de diepte, waar talloze mieren krioelden, ogenschijnlijk chaotisch, maar elk met een duidelijke bestemming.
āEen paar weken later begon ze weer. Het was niet genoeg. Wilde nu opeens een hoofdrol in ruil voor de negatieven. Kunt u nagaan, Kitty Janssen.Ā Kitty Janssen!!Ā
Wegsturen voor een of andere danstroela. Nou, okee dan, zei ik tegen haar. Dan krijg je die kans... Ik liet haar hierheen komen voor een nachtauditie.ā
Ik fronste.
āNatuurlijk bestaan die niet. Je doet licht aan of je doet licht uit.ā Hij glimlachte. āImprovisatie. Ze hapte.
Onder strĆkte geheimhouding, zei ik nog. Stel je voor dat Kitty Janssen het zou horen, mondje dicht! Ik dacht dat 1000 gulden genoeg zou zijn om die kolder uit haar hoofd te praten. Dus toen ze hier kwam maandagnacht wilde ik een pak geld uit de kluis halen.
Helemaal fout. Afspraak is afspraak, belofte maakt schuld en weet ik veel wat voor katholiek gezemel nog meer. Dus ik bond in. Zegde haar die rol toe - we konden haar er later altijd nog uitknippen dacht ik - en vroeg om de negatieven.
Vond mevrouw ook niet goed. Eerst het contract. Dus ik liep naar mijn bureau en ging achter mijn typemachine zitten. Ik opende de la om papier te pakken en net op dat moment steekt zij een sigaret op. Met die aansteker. ZĆjn aansteker. Dan is niets ooit genoeg, dat snapte ik opeens.
Toen heb ik haar voor dār kop geschoten. Sorry. Niet netjes. Maar ik kon niet anders.
Ik heb haar in een tapijt gerold en achtergelaten in de Houthavens. Bekend terrein, we hebben daar in ā47 āKetelbinkieā gedraaid. Tja.ā
Een melancholische blik, alsof de oude āEdamā nog maar een oogwenk geleden het ruime sop had gekozen.
āIk heb de volgende dag tegen de schoonmaakploeg gezegd dat we een moordscĆØne hadden gerepeteerd. Nepbloed. Die lui maken wel gekkere dingen mee. Dat pistool heb ik in de Amstel gemieterd.ā
āWeet meneer Achterbergā¦?ā, vroeg Meerendonk.
āTim? Ah gos, nee. Nee, die jongen kan daar allemaal niet tegen. Die moet gewoon doen waar hij goed in is: flirten met de camera, doen wat hem gezegd wordt. Gehoorzamen.ā
Koomen keek hem aan. āDat is ook een talent.ā
āMaar goed, heren, mijn taak zit erop. De productie staat. Er wordt gefilmd. Een paar laatste oneffenheden, uhm⦠weggepoetst. Verdomd jammer dat ik niet bij de premiĆØre kan zijn. Maar toch⦠Zal ik u een geheimpje vertellen? Eigenlijk houd ik helemaal niet van comedy. Ik ben meer van drama.ā
Na die laatste woorden stapte Koomen resoluut naar voren en wierp zich van het stalen balkon, rechtstandig, als een groot uitgevallen visarend.
Er klonk een gil.
Er viel een doek.
Het bloed dat uit zijn oor vloeide, was exact dezelfde kleur rood als dat van zijn pochet.
*
De regen likte onophoudelijk aan het kantoorraam, zinloze schoonmaakwoede in een stad waar vuil even tastbaar is als de zwarte zielen van haar inwoners. Meerendonk trok een vel papier uit de typemachine.
āAlleen maar verliezersā, verzuchtte hij. Waaromā¦ā
āLust en hebzucht. De draden die deze haveloze wereld bij elkaar houden. Een man op zoek naar vrijheid en een vrouw die weet wat die vrijheid waard is. En in het midden mensen zoals wij, die van alles proberen te begrijpen, terwijl we ons afvragen waarom we ons in godsnaam druk zouden maken.ā
Compromitterende fotoās en slaapkamergeheimen, giftig genoeg om reputaties te vernietigen en levens te beĆ«indigen. Handelswaar. Ik schudde mijn hoofd.
āGeld en meer geld, Meerendonk. Dat is alles. De een sterft omdat hij teveel heeft, de ander moordt omdat hij meer wil.ā
Meerendonk glimlachte, een zeldzaam moment van kameraadschap op een late, door regenbuien omsloten avond:
"En u, inspecteur? Wat drijft u?"
Ik grijnsde flauwtjes en reikte naar mijn hoed. "Een nare gewoonte om de waarheid te willen weten.ā
Ik trok de fedora diep over mijn voorhoofd en liep naar buiten, de regen tegemoet, terwijl de stad zich warmdraaide voor haar eigen concert; claxons, gehaaste voetstappen en het eeuwige ruisen van een wereld die je alleen kunt begrijpen als je luistert.
Bebop.
Buiten kraakte de hemel. Een gitzwarte wereld niet langer dan een microseconde bijgelicht gaf de contouren prijs van een stad zonder mededogen.
De donder rolde door de verlaten straat, op zoeknaar nieuwe slachtoffers.Ā
Nieuwe klanten.
Ā·Ā Ā Ā Ā Ā Ā EINDEĀ
Ā
---------------------------------
Een man alleen
Overdag een sombere chroniqueur. ās Nachts een dolende ridder op een eenzaam podium. Een ballade van gebroken harten en verscheurde dromen. Wreed en onweerstaanbaar als het leven zelf.
Paul luiken schrijft Een Man Alleen
Een Man Alleen:
Paul Luiken
Pieter Baas
Ferdinand Boonekamp
Hein Nagelmaeker
Timber Povee
Comments